“Ach, het valt allemaal wel mee, zo erg is het niet in Nederland” en “wij behoren tot de meest welvarende landen ter wereld, echte armoede kennen wij niet.” Het zijn regelmatig gehoorde uitspraken in discussies over bijstand, kleding- en voedselbanken of daklozen. Maar is dat zo? Nederland telde in 2013 1,25 miljoen armen, 7,6% van de bevolking leefde onder de armoedegrens met een inkomen van minder dan 1.061 euro per maand, het door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) gehanteerde armoedeniveau. In de gemeente Medemblik lag dat cijfer net iets lager, al geldt dit niet voor de stad zelf met 10% tot 14% van de gezinnen onder het bestaansminimum.
Gelukkig is het landelijk aantal sinds 2013 iets gedaald, maar ruim een miljoen armen blijft wel heel erg veel. De groepen die het grootste risico op armoede lopen zijn bijstandsontvangers (44%), zelfstandigen (12%) en niet-westerse migranten (19%). De kans voor allochtone kinderen om in armoede op te groeien ligt zelfs boven de 28%. Natuurlijk is armoede in Nederland niet een op een vergelijkbaar met het armoedebeeld in veel andere delen van de wereld. In Afrika en Azië sterven dagelijks mensen van honger en ellende en ook in de Verenigde Staten is het verschil tussen arm en rijk aanmerkelijk groter dan hier. Maar als we niet oppassen gaan we dezelfde kant op.
Het is goed ons het een en ander te realiseren. Ondanks de enorme toename in welvaart en consumptie, is ook de armoede de laatste 25 jaar alleen maar gestegen. Rond 1990 waren er betrekkelijk weinig mensen arm. Na een vermeerdering, begin jaren negentig, stabiliseerde het aantal zich tot het begin van deze eeuw. Daarna zette de stijging opnieuw in en vanaf de crisis in 2008 is het alleen maar sneller gegaan. De kans dat er ook weer een aanmerkelijke afname zal plaatsvinden is gering, voortgaande stijging lijkt meer aannemelijk. Dat maakt het verschil tussen arm en rijk groter, maar tevens duidelijker en gevaarlijker.
Er kan een steeds grotere ongelijkheid ontstaan. Ongelijkheid van kennis en maatschappelijke vooruitgang, maar ook in gezondheid en levenskansen. Er zijn nu al aanzienlijke verschillen in gezonde levensduur tussen hogere en lagere inkomensgroepen. Ook wordt het steeds moeilijker voor mensen aan de onderkant van de samenleving om sociaal te stijgen of hun kinderen sociaal te laten stijgen. De sociale mobiliteit in de samenleving zal zeker afnemen.
Als de verschillen tussen rijk en arm groter worden zullen lager betaalden hun rechten gaan opeisen omdat ze willen dat er iets gedaan wordt aan de ongelijkheid. Dat kan revolutionaire vormen aannemen en tot agressieve onvrede leiden. Voorbeelden in Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten bewijzen het gemak waarmee sociale onrust kan ontstaan. Maar het kan ook rechtse gevoelens aanwakkeren, waarbij rijken, buitenlanders en migranten het moeten ontgelden. De PVV is daar een voorbeeld van.
Het gaat dus niet aan om te roepen dat het allemaal wel mee valt. De onrust in de wereld neemt toe, maar ook de onrust in onze directe omgeving. Daar kan en moet aan gewerkt worden. De politiek zal het woord ‘sociaal’ hoger op de agenda moeten zetten, het bedrijfsleven zal niet alleen in geld moeten denken en de sociaal sterkeren zullen moeten meebetalen aan de toekomst van de minder bedeelden. Alleen dan is er ook voor toekomstige generaties kans op een gezonde en gemeenschappelijke samenleving.
Ben van Althuis
Op de hoogte blijven van mijn columns: http://benvanalthuis.nl/nieuwsbrief/
Reageer