DEN HAAG – Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland hoefde geen vergunning te verlenen voor 23 nieuwe windturbines in het havengebied van Amsterdam. Dat blijkt uit vijf uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017. De vergunningen waren aangevraagd door het Havenbedrijf Amsterdam en de coöperatie NDSM energie. Zij zijn samen met de gemeente Amsterdam tegen de afwijzing van hun aanvragen in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Maria Weeber, voorzitter van de stuurgroep, heeft geen hoge pet meer op van de motieven van de provincie Noord-Holland. In Zwaagdijk-Oost wil de provincie perse de vijf windturbines plaatsen van 93 meter hoog. Dat is een hele grote impact op landelijk gebied aldaar, is de mening van de inwoners. “Nee”, zegt de provincie Noord-Holland, “het is daar verstedelijkt”. Nou, verstedelijkt is het havengebied in Amsterdam, is de mening van Maria Weeber. En daar zou het impact hebben op het landelijk gebied. Ook speelt er nog steeds dat Engie op de Broerdijk twee keer zeven windturbines wil plaatsen. Dat wil de provincie Noord-Holland ook niet. “Het wordt de hoogste tijd dat Amsterdam en Medemblik een vuist maken naar het Rijk om goed beleid te maken”, aldus Maria.
Achtergrond
Het Havenbedrijf en NDSM energie hebben in 2016 in totaal vijf aanvragen ingediend voor vergunningen voor windturbines op vijf verschillende locaties in het Westelijk havengebied, het Oostelijk havengebied en bij knooppunt Coenplein. De afmetingen voor de windturbines verschillen per aanvraag. De aanvraag voor de hoogste windturbines, die in het Oostelijk havengebied en bij knooppunt Coenplein, voorzag in windturbines met een masthoogte van 110 meter en een productiecapaciteit van 3 MW.